De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zijn betrokken bij zowel een uitkering op grond van de Ziektewet (EZWB) als bij een uitkering op grond van de Wet WIA.
De verzekeringsarts kijkt wat precies uw beperkingen zijn en of u nog zou kunnen werken. De verzekeringsarts verwerkt zijn bevindingen in een rapport en in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het kan zo zijn dat de verzekeringsarts constateert dat u geen benutbare mogelijkheden (GBM) hebt. De arbeidsdeskundige komt dan verder niet in beeld en u wordt volledig arbeidsongeschikt verklaard. Een verzekeringsarts komt echter niet snel tot de conclusie dat er geen benutbare mogelijkheden zijn.
Als u nog mogelijkheden hebt, komt de arbeidsdeskundige in beeld. De arbeidsdeskundige “vertaalt” de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld naar werk dat u nog zou kunnen doen, rekening houdend met uw beperkingen, met uw opleidingsniveau en met uw taalvaardigheid. De arbeidsdeskundige stelt ook uw arbeidsongeschiktheidspercentage vast. Dit gebeurt door te kijken wat u nog kunt verdienen en dat te vergelijken met wat u eerst verdiende (uw maatmaninkomen). Het verschil bepaalt het percentage arbeidsongeschiktheid.